Vertaling Bijbel, Kanttekeningen SV, [], En nu, o Heere, onze God! Die Uw volk uit Egypteland gevoerd hebt, met een sterke hand, en [39]hebt U een Naam gemaakt, gelijk hij is te dezen dage; [40]wij hebben gezondigd, wij zijn goddeloos geweest. 38. Tot dien einde heeft God de kinderen Israels verlost uit Egypteland, om hun daardoor van zijnentwege te verzekeren, dat Hij hun God wilde zijn en blijven; zie Lev.22:33; Ps.81:11; Jes.63:16. Daarom is het geen wonder dat de gelovigen zo menigmaal Gode deze zijne weldaad voorhouden, zo om hun geloof te sterken als om den Heere te bewegen aan zijn oude barmhartigheid te gedenken. Zie Ex.32:11; Neh.1:10, en Neh.9:10; Ps.77:8. 39. De zin is: Gij hebt ons verlost en beschermd om uws naams wil, om uwe macht bekend te maken; Ps.106:8. Wend derhalve uw toornig gemoed van ons, opdat uwe eer niet gekwetst worde. Zie Ex.32:12; Ps.115:1. 40. Dit moet men zo niet verstaan, alsof God onze gebeden verhoorde en ons weldeed omdat wij gezondigd hebben en goddeloos geweest zijn, want daarom is God op ons vertoornd en daarom straft Hij ons; maar alsdan verhoort Hij onze gebeden, als wij onze zonden belijden en onze onwaardigheid bekennen. Vergelijk Ps.25:11, en Ps.106:4,5,6.